Blog: afstappen is voor watjes

augustus 26, 2017 //

Geen kip te bekennen in de wijde omtrek. Nou ja, helemaal zeker ben ik daar niet van, maar ik zie er tenminste geen één. Fietsen in de Vogezen betekent fietsen door het bos. En aan deze kant van het gebied zijn de colletjes rustig, onontdekt bijna. Naast me het geluid en af en toe zicht op het kabbelende water. Vogels die kwetteren en schetteren en verder niks dan het geluid van twee wielen op het asfalt.

Nou ja, niet helemaal niks. Ik hijg nogal, het klimmen valt tegen. Dit jaar heb ik nog niet eens 400 kilometer gefietst, bijna net zo weinig als vorig jaar en toen had ik een goed excuus, namelijk zwanger. (ter vergelijking: in andere jaren stond de teller zo rond de zomer al lang richting de 700 tot 900 kilometer). Dit jaar hebben reuma, abcessen en andere lichamelijke ongein me van de fiets gehouden. En dat is te merken.

Het stijgingspercentage op de klim van vandaag, de col du Donon, is niet extreem. “Goed te doen”, zeiden mijn man en ik van te voren tegen elkaar. Mijn man is elk jaar zo lief om klimmetjes voor me te vinden en routes voor me uit te denken die passen bij wat ik aankan. Het maximale stijgingspercentage volgens het kaartje is 5,5 procent. En dat slechts over twee kilometer op het eind. Appeltje-eitje dus, zou je zeggen.

Maar al fietsend is het niks appeltje-eitje. Ja, het begin wel, startend vanuit Abreschwiller. Een beetje op en af, prima te doen, ik zit te genieten op de fiets. Maar al snel komt het zwaardere stuk. Officieel maar een stijging van vier procent, maar ik twijfel eraan. Het relaxte gevoel is weg, het wordt harken. Ik schakel terug naar bijna het kleinste verzet, het tempo is eruit. “Wat je ook doet, niet stoppen!” zeg ik hardop tegen mezelf. Ik denk aan coach Sione, die morgen aan de start staat van de Ironman van Maastricht. “Je denkt toch niet dat zij stopt als het even zwaar gaat? Afstappen is voor watjes. Dóórgaan Nienke…”

Nu zou het zo mooi zijn als ik mezelf daarmee had kunnen oppeppen tot aan de top van de col. Maar zoals gezegd: ik heb nog maar amper kilometers in de benen. Niet alleen de benen snakten naar even rust, vooral mijn rug, schouders en polsen wilden even niet meer. Toen ik me realiseerde dat mijn coach misschien niet zou afstappen op deze col – die fietst ze fluitend met twee vingers in haar neus omhoog vermoedelijk! – maar zichzelf zéker niet de vernieling in zou rijden tijdens een recreatief tochtje, stapte ik af. Even de rug strekken, mijn armen wat laten bungelen, mijn stijve vingers wat rekken en strekken.

En daarna? Daarna fietste ik rustig verder en bereikte ik – gezond en wel – de top. Call me een watje, het maakt me niet uit. Ik ben er gekomen en belangrijker, ik heb er geen rare blessures aan over gehouden. En ooit, als ik minstens het dubbele aantal trainingskilometers in de benen heb (en 20 kilo minder aan lichaamsvet meesleep…) dan doe ik de col du Donon nog een keer. Zonder af te stappen. Want ik ben geen watje!