Manon van Rooijen – februari 2009
februari 8, 2009 //Tot aan de 1e vrouwentriathlon in Beesd stellen we iedere maand een deelneemster voor. Deze keer:
Manon van Rooijen (26) uit Schiedam zwom vorig jaar in de 4 x 100 meter vrije slag estafette (samen met Marleen Veldhuis, Femke Heemskerk, Inge Dekker, Ranomi Kromowidjojo en Hinkelien Schreuder) naar een gouden medaille op de Olympische Spelen in Peking. Hard zwemmen kan ze dus wel, maar een triatlon is helemaal nieuw.
Waarom heb je je ingeschreven voor de vrouwentriathlon?
“Ik heb altijd al een keer een triatlon willen doen en dit is dé gelegenheid om het een keer uit te proberen. Triatlon is een sport die tot de verbeelding spreekt. Ik heb een keer op Hawaii de finish van de Ironman triatlon (3,8 km zwemmen, 180 km fietsen en 42 km lopen) gezien en ik was helemaal onder de indruk. De mensen die over de finish kwamen zaten helemaal stuk, maar waren zo voldaan! Het idee dat je helemaal tot het uiterste gaat in zo’n wedstrijd, spreekt me echt aan.”
We weten nu dat je heel hard kunt zwemmen, hoe zit het met het fietsen en lopen?
“Ik loop al best lang hard, ik heb in Miami – waar ik een aantal jaar gestudeerd heb – ook een keer meegedaan aan een marathon. Dat vond ik echt gaaf omdat je jezelf helemaal kan verliezen in lopen. Ik heb ook een paar halve marathons op de planning staan en uiteraard train ik daar ook voor.
Het fietsen ligt me niet zo en uitgerekend dat onderdeel is het langst! Ik ben vanaf januari begonnen met de ‘fiets trainingen’ gewoon door op mijn fiets naar het werk te gaan, per dag toch wel zo’n 30 kilometer.”
Wat zijn je verwachtingen/doelstellingen?
Ik wil eerst maar eens deze triatlon volbrengen, en kijken of dat goed of slecht gaat. Ik zwem nu lang niet zoveel als dat ik deed voor de Olympische Spelen, maar ik wil uiteraard wel in vorm blijven en triatlon lijkt me een leuke uitdaging om ook eens te proberen. Echt een doel voor ogen heb ik er niet mee, al wil ik natuurlijk wel een goede tijd neerzetten. Alleen nu nog uitvinden wat een goede tijd is…”
Tekst: Marcia Jansen